Jan Nassy's Ex Libris


Wonderdokters

Eigenlijk kwam het door Peter Jan Margry. Op zoek naar literatuur over iconische artsen, zoals Mezger, of - op dorpsniveau - Tjerk van Taeke, hoofdfiguur uit Dorp aan de rivier van Antoon Coolen, vroeg hij me of ik daar meer voorbeelden van kende. Meteen schoot mij de inaugurele rede van Verjaal uit 1970 te binnen: Weten wat men niet weet. Met mij kwam hij dus niet verder.
Maar ik besefte ook, dat ik die roman van Coolen nog nooit gelezen had. Voor € 2,75 vond ik een 10e (!) druk uit 1936 in de plaatselijke kringloopwinkel. Mijn plezier begint meteen al bij het bandontwerp en de tekeningen voor de illustraties. Voel maar eens het linnen reliëf van die band, met de moeten van het loodzetsel en de styp van de tekening en neem ondertussen de kriebels voor lief van bijna een eeuw stof in je neus.

  • Antoon Coolen: Dorp aan de rivier. Uitg. Nijgh & van Ditmar N.V., Rotterdam, 1934

 Vormgever en illustrator van het boek was Hendrik Wiegersma (1891-1969), die sinds 1917 als huisarts én beeldend kunstenaar gevestigd was in Deurne, waar tot medio jaren 30 ook Coolen woonde. De twee raakten bevriend en Coolen (1879-1961) droeg het boek aan hem op.

Het werd meteen een 'onverbiddelijke bestseller'. In 2007 verscheen de 41e druk, met een nawoord van Maarten 't Hart, die dokter van Taeke omschreef als 'een hoogst zonderlinge, eigenzinnige, koppige, dwaze, wijze, half mesjogge plattelandsarts'. Maar recensies had ik nog niet gezien, toen ik aan het boek begon.
Geboeid lezend, beving mij geleidelijk een gevoel van historisch scheelzien: Een boek uit 1934, medische praktijkverhalen ingefluisterd door een bevriende contemporaine huisarts en dan een hoofdpersoon, die zijn visites te paard, te voet of met een rijtuigje (en soms een arrenslee!) aflegt, en die geen telefoon heeft? Dan is het nuttig om te weten, dat Wiegersma's vader (Jacob, 1863-1931) van 1889 tot 1929 als gemeentearts woonde en werkte in Lith, een dorp aan de Maas, ten noordwesten van Oss. Van Taeke is dus naar hem en zijn omgeving gemodelleerd.
Maar mijn diplopie komt weer in alle hevigheid opzetten bij de indrukwekkende scene met de Pale Pie (in mijn editie p. 90-94). Even vooraf: De Pale Pie, een van de dorpelingen en een waaghals, laat zich door makkers opjutten om een kwajongensstreek uit te halen met een ernstig zieke patiënte van dokter van Taeke. Daar wordt hij verschrikkelijk voor gestraft. De zoons van deze zieke slaan hem met een bijl de schedel in, waarna hij nog dagen in coma ligt, voor hij overlijdt. Cis den Doove is een alleenwonende stroper en jachtvriend van de dokter. Lees even mee:

De Pale Pie was niet dood. Hij was een taaie, hij heeft nog enige dagen geleefd. Dokter Tjerk van Taeke was eenen keer naar Cis den Doove gegaan. - Nu zal ik u eens in vertrouwen nemen, zei hij, ga nu mee, dan zal ik u wat laten zien.
De beide mannen daalden den pad van den dijk af naar den Pale Pie zijn deur, nadien stonden ze bij de alkoof. Daar lichtte grauw en wit het gezicht uit den doek. Zij stonden even stil te kijken, de figuur van den Pale Pie werd duidelijker en scherper. Dokter van Taeke maakte plotseling het verband van het hoofd los, toen ging Cis den Doove achteruit: hij keek zóó in de blootliggende hersens.
Maar dokter van Taeke wenkte hem met een gebaar.
- Nu kijkt gij in de hersens van een mensch, zegt hij.
Wat is dat, de hersens van een mensch, het is iets weekerigs. Het zijn net kleine gescheiden, grauwe kronkeltjes, rood dooraderd, gemarmerd, en zoo teeder week, dat ligt daar zoo liefelijk gevouwen, glinsterend en ongerept onder de gebrokenheid der wonde en de ruigte van de vernielde en weggeknipte haren.
- Ge moet nu bedenken, zegt dokter van Taeke, gij kijkt hier in het beginsel van het menschelijke bewustzijn en in de centrale der zenuwen.
Cis den Doove verstaat den dokter niet. Hij ziet den bewegingloozen Pale Pie daar liggen met dat geweldige gat in zijn kop. Dokter van Taeke wijst Cis den Doove aan:
- Dat gekronkelde hier, dat is het cerebrum, en dat andere, dat ge net even zien kunt, dat ziet er niet zo verward uit, dat ziet er uit als geëgd en rechtdoorgraven land, dat is het cerebellum.
Cis den Doove zal er niet veel van verstaan, hij komt nog dichterbij, om te zien wat de dokter aanwijst.
- Hij is dood, zegt Cis den Doove.
- Nee, zegt dokter van Taeke, hij gáát dood, maar hij is nog niet dood, nu moet ge eens opletten.
- Dokter van Taeke gaat nu andersom staan, met den rug tegen den muur van het hoofdeinde. Zoo ligt de Pale Pie ondersteboven voor hem en dokter van Taeke kan makkelijk buigen over het achteroverliggende hoofd. Dokter van Taeke heeft een kleine, fijne speld uit een glazen kokertje genomen, daar staat hij mee boven het hoofd van den Pale Pie, en die speld in de rossige, behaarde vingers, die dwaalt even in het gat van den gebroken schedel.
De dokter, het gezicht vlak bij zijn hand, de kin vooruit, de mond open, het puntje van de tong opgetrokken tegen de voortanden, loert aandachtig.
- Kijk, zegt hij langzaam, nu geef ik hem hier een heel zacht prikje, nu moet ge opletten. Wat gebeurt er? Met die draadfijne, glinsterende speld geeft dokter van Taeke minder dan een duwtje op die dooreengekronkelde grijsblauwe massa, en op hetzelfde oogenblik vliegt een been van den Pale Pie omhoog, het valt weer terug. Dokter van Taeke komt overeind.
- Dat zullen we nog eens doen, zegt hij, let nu op den rechterarm.
En hij wijst Cis den Doove den rechterarm aan. Vervolgens bukt hij zich weer en zoekt met halfdichte oogen. Dan geeft hij zijn prikje. De rechterarm komt in beweging. Nu wordt het een spelletje.
De linkerarm komt in beweging. De beide beenen. Zo'n speldje hoeft nauwelijks iets te doen, maar de Pale Pie ligt daar als een horizontale pias zijn armen en beenen in de gewrichten op te trekken en weer uit te slaan. Hij ligt daar op zijn rug zwemoefeningen te maken, als zal hij straks, als hij dood is, de Maas moeten overzwemmen naar de plaats zijner eeuwige bestemming. Cis den Doove staat het te bewonderen en heeft zijn geweldigen eerbied voor den dokter, die zulke wonderen kan. 

Wat wisten praktiserende artsen van rond de vorige eeuwwisseling eigenlijk van neurofysiologie en de lokalisaties op de primaire motorische schors? Zou die kennis niet eerder zijn ingefluisterd door zoon Hendrik dan door vader Jacob? En die mooie motorische homunculus uit ons leerboek fysiologie is toch pas afkomstig van Wilder Penfield, eind jaren 40 van de vorige eeuw? Hoog tijd om bij Peter Koehler op neurohistory.nl een consult aan te vragen. Ondertussen kunnen met name de huisartsen onder ons hun hart ophalen aan andere wonderlijke medische verrichtingen in dit boek, waaronder ook die van de twee al even mesjogge waarnemers in dokter van Taekes praktijk, dokter de Pater en dokter Rits.
Lees en geniet!

En toen ging er in mijn geheugen nog een ander luikje open. Eigenlijk kwam dat door mijn zeergeleerde collega Leen Quak, medevrijwilliger op Urk. Van tijd tot tijd komt hij met bedachtzame tred en anticiperende glimlach op mij af, tovert van achter zijn rijzige rug een boekje tevoorschijn en overhandigt mij dat met de woorden 'Ha, collega Nassy, dit lijkt me nou echt weer iets voor jou'. Najaar 2019 bracht hij dit voor mij mee:

  • Rinus Spruit, samensteller: De wonderdokter, Albert Willem van Renterghem. Uitg. Cossee B.V., Amsterdam, 2019.

Uit het nawoord van de samensteller citeer ik:

Weinig lezers hebben ooit van dokter Van Renterghem gehoord. De man die zelfs in buitenlandse publicaties over hypnose en psychotherapie nog regelmatig wordt geprezen vanwege zijn unieke en baanbrekende werk is een onbekende gebleven. Vooral in Zeeland en in Goes, waar Van Renterghem geboren is, gewerkt heeft en begraven ligt, is hij er bekaaid van af gekomen. Zijn bestaan en werk werden daar vrijwel volledig genegeerd. Als ooit de zegswijze "een profeet in eigen land wordt niet geëerd" van toepassing is, dan is het hier wel.
De enige publicatie die ik op de website van Krantenbank Zeeland kon vinden is een verslagje van een paar regels over zijn begrafenis. Een enkele bejaarde Goesenaar weet nog wel te vertellen dat er ooit in Goes een huisarts heeft gewerkt die 'de wonderdokter van Goes' werd genoemd. Verder weet niemand wie dr. Albert Willem van Renterghem was.

Rinus Spruit heeft de moeite genomen om Van Renterghems Autobiographie uit 1927, een tweedelig groot formaat boek van in totaal 1389 pagina's, van voor tot achter door te nemen en te transformeren tot een toegankelijke paperback van ongeveer 200 bladzijden plus een verantwoording van zijn werkwijze.
Van Renterghem (1845-1939) had het werk oorspronkelijk laten drukken en uitgeven in een oplage van slechts 10 exemplaren. Zes daarvan waren bestemd voor hemzelf, zijn vrouw en kinderen en een neef. De vier overblijvende exemplaren schonk hij aan het gemeentearchief van Goes, het archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen, de U.B te Amsterdam en het archief van de Rijksuniversiteit te Utrecht, maar dan wel onder beding, dat zijn werk verzegeld zou blijven tot 1 april 1975. Wetenschappers merkten daarna die boeken niet meer op.
Pas in 1993 volgde nog een klein publiciteitsgolfje: De van oorsprong Zeeuwse journalist Matty Verkamman was op zoek naar de antecedenten van een vergeten voetbalinternational uit het begin van de 20e eeuw (Toine van Renterghem, jawel, de zoon van ...) en kwam via Tonny van Renterghem (jawel, de kleinzoon van...) achter het bestaan van de Autobiographie. Ze besloten 90 exemplaren van het werk bij te laten drukken, genummerd 11 t/m 100, die alle verkocht werden (prijs: 450 gulden). In dagblad Trouw (17 juni 1993) verscheen hierover een mooi artikel onder de kop Dertienhonderd pagina's over de 'wonderdokter uit Goes'.
Het verhaal van Van Renterghem is medisch-historisch interessant. Hij schrijft uitvoerig over zijn opleiding en zijn werk, eerst als marine-arts en huisarts op het Zeeuwse platteland en daarna over die plotselinge fascinatie voor de hypnose als behandelmethode, zijn samenwerking met Frederik van Eeden, de oprichting van zijn kliniek voor psychotherapie en zijn contacten met Freud en Jung.
Spruit heeft in zijn boek veel prachtige, soms hilarische en soms ook tragische casuïstiek opgenomen uit de plattelandspraktijk van ± 1880 en de pioniersjaren in de hypno- en psychotherapie van de jaren daarna.
De hele daaraan voorafgaande periode, Van Renterghems middelbareschooltijd, zijn keuze voor een medische opleiding aan de kweekschool voor militaire geneeskundigen in Utrecht (1862-1866), zijn twaalfjarige loopbaan als marine-arts daarna, zijn doctoraalexamen en zijn promotie in 1872 blijven bij Spruit buiten beeld, behalve als opsomming in zijn nawoord.
Dat is een keuze, die in een tekst voor algemeen publiek goed verdedigbaar is, maar medisch-historisch zou ik in navolging van een geliefd lichtend voorbeeld toch 'Ad Fontes!' roepen. 
Het TMGN beschikt echter nog niet over een exemplaar van de Autobiographie. Online worden twee van die herdrukken uit 1993 aangeboden, voor 250 en 450 euro. Helaas, mijn boekenbudget voor dit jaar heb ik al zwaar overschreden. Dr. Maecenas of Dr. Crowdfunding, mag ik bij u aankloppen? Daar moet toch minstens een TMGN-cahier uit te halen zijn en u krijgt dan natuurlijk een prominente plaats in mijn dankwoord!
Amersfoort, 11 augustus 2023

Salontafelboek?

U kent ze wel, die mooi geïllustreerde, vaak enkele kilo's zware en zelden of nooit van voor- tot achterplat doorgenomen medische geschiedenisboeken. Ze geven uw bibliotheek, wachtkamertafel of salonmeubilair extra gewicht en als u onverhoopt kleiner moet gaan wonen, doneert u ze aan het Trefpunt en daar weten boekendokters er altijd wel weg mee.

  • A.S. Lyons en R.J. Petrucelli, Medicine. An illustrated history (New York: Harry N. Abrahams, 1978, herdruk 1987). ISBN 0-8109-8080-0.

Die van Lyons en Petrucelli kreeg ik ooit als relatiegeschenk van een zwager die directeur was van een farmaceutische industrie.

  • A.G. Carmichael en R.M. Ratzan, Medicine. A treasury of art and literature (New York: Harkavy Publishing Service, 1991). ISBN 0-88363-974-2.

Mijn favoriet echter werd de iets recentere Medicine. A treasury of art and literature, omdat daarin de relatie van medische geschiedenis met beeldende kunst en literatuur caleidoscopisch mooi werd weergegeven. Deze twee stof ik bij mij thuis al decennialang af.

Vandaag bericht ik u over twee nieuwe aanwinsten, die mij allebei via een bijzondere postillon d' amour werden bezorgd. Voor de eerste aanwinst neem ik u even mee terug naar het laatste boek, dat ik eind 2018 besprak in mijn stukje Leven lang geleerd. De uitgever, arts en medisch historicus Dr. med. Harald Salfellner, Ph.D. kreeg daarin mijn complimenten voor zijn gloednieuwe juweeltje Die Spanische Grippe.

  • H. Salfellner, Die Spanische Grippe (Praag: Vitalis Verlag, 2018). ISBN 978-3-89919-510-1.

Op de voor- en achterflap van de stofomslag zag ik toen al korte beschrijvingen van drie andere boeken van deze auteur, die mijn aandacht trokken. Eén ervan belandde meteen op mijn verlanglijstje, maar u weet hoe het gaat met losse notities: ze raken bedolven onder de bijna dagelijkse nieuwe boodschappenbriefjes. Totdat….
Enkele maanden geleden meldde mijn geliefde medetrefpuntvrijwilliger Huib me tijdens de koffie, dat hij een weekendje Praag had geboekt. Op dat moment schoot het me weer te binnen: daar zat Salfellner met zijn uitgeverij Vitalis! Snel op internet het adres opgezocht en Huib gevraagd dat boek voor me mee te nemen.

  • H. Salfellner (red.), Mit Feder und Skalpell, Grenzgänger zwischen Literatur und Medizin (Praag: Vitalis Verlag, 2014). ISBN 978-3-89919-167-7.

Mit Feder und Skalpell is óók al zo'n onvervalst juweel, een prachtig en ook gedegen overzicht van schrijvende dokters in het Duitse taalgebied. Met 21 goed geschreven, goed geredigeerde en wetenschappelijk dichtgetimmerde artikelen over dubbeltalenten als Joseph Anton Stranitzky (grondlegger van het Weense volkstheater, marionettenspeler en tandarts), Johann Heinrich Jung-Stilling (oogarts die econoom werd en en passant ook nog een kinderboek en een leerboek veeartsenijkunde schreef) en natuurlijk de u al bekende Schiller, Schnitzler, Sudhoff, Sigerist en Schweitzer, naast anderen, waarvan u misschien nog nooit iets hebt gehoord, laat staan gelezen. Wat een feest! Tenminste, als u het Duits nog machtig bent. Zo niet, sla dan mijn laatste aanwinst meteen maar over, want ook die is Duitstalig.

Kortgeleden kwam ik - voor iets heel anders - in mijn geliefde Amersfoortse Algemene Boekhandel, waar ik werd begroet door het sympathieke multitalent David Apollonius Coppoolse (klassiek pianist, bibliofiel boekverkoper en natuurhistorisch auteur), die mij toeriep: ‘Ach, mijnheer Nassy, goed om u weer te zien!’, om vervolgens tot en met zijn door Albrecht Dürer-lokken omzoomde hoofd achter de toonbank weg te duiken en onmiddellijk weer op te veren met zijn handen vol boek. ‘Deze moet u toch echt even inzien. Natuurlijk verplicht dat u tot niets, maar ...’.

  • V. Lamme, Waarom? Op zoek naar wat ons werkelijk drijft (Amsterdam: Mind and Brain, 2016). ISBN 978-90-826048-0-1.

Voor wat er toen gebeurde neem ik u mee naar het populairwetenschappelijke werkje Waarom?, waarin neurowetenschapper Victor Lamme mij hooggeleerd uitlegt, dat zich in ons brein drie makkelijk van buitenaf beroerbare knoppen bevinden, te weten Angst, Hebzucht en Kuddegedrag.
Nu maak je me de laatste tijd niet zo gauw meer bang en aan kuddegedrag heb ik een bloedhekel, dus u begrijpt meteen, op welke van mijn knoppen  David deskundig en met succes duwde.

  • C. Cannon, Die Porträtsammlung der Dr. Senckenbergischen Stiftung (München: Hirmer Verlag GmbH, 2022). ISBN 978-3-7774-4062-0.

Maar ja, wat een prachtboek! Als medicinae historiae gulo ben je meteen verkocht, laat je je onmiddellijk meesleuren deze ‘Welt von Gestern’ in, geboeid door leven en wedervaren van Dr. med. Johann Christian Senckenberg (1707-1772), die in 1763  zijn hele vermogen vermaakte aan geboortestad Frankfurt, maar dan wel met een stichtingsakte waarin de fondsen en verzamelingen niet alleen bestemd werden voor armenzorg en ondersteuning van behoeftige doktersweduwen, maar ook voor onderwijs, zowel in medische geschiedenis als in verbetering van medische kennis en kunde van jongere collega's.
‘Der Wissenschaft einen Tempel’, en die kwam er dan ook. Senckenberg was niet te stuiten, totdat hij tijdens de bouw van zijn gloednieuwe Bürgerhospital in1772 van de steiger viel en ter plekke doodbleef. Maar zijn stichting overleefde eeuwen en oorlogen en ontwikkelde zich tot een zowel medisch- als kunsthistorisch vitaal monument. Kijk zelf maar eens op hun website. Het boek laat ik bij deze na aan ons Trefpunt, maar pas als ik het uit heb. En dat kan nog even duren. Zo'n superieure medisch-historische bonbonnière moet je langzaam en aandachtig savoureren.
Amersfoort, 9 juli 2023.

Sneltekenaar van het Immunoceen

  • J. Goudsmit, Vrij van corona, het begin van een nieuw tijdperk (Amsterdam: Uitgeverij Pluim, 2021). ISBN 9789083054278, paperback 224 pp, € 22,99.

Als je vers uit het pak het voorplat van Jaap Goudsmits nieuwe boek Vrij van corona, het begin van een nieuw tijdperk onder ogen krijgt, denk je eerder aan medische futurologie dan aan medische geschiedenis. Vrij van corona? Begin van een nieuw tijdperk? In ieder geval een zonnige kleur én speelse typografische vondsten. Zo zien we in de tweede o van corona eindelijk weer eens het 'oude' vertrouwde elektronenmicroscopische silhouet waaraan dit virus z’n naam dankt, in plaats van die vreselijke 3D-bol met 50 slurfjes die in elk TV-journaal dreigend op je afwentelt. En de enige A in de ondertitel wordt gevormd door een antilichaammodel met haar lichte plus zware ketens in bevallige spreidstand. Pluim voor de bedenker(s)! 
Wie de schrijver zag optreden in Buitenhof (NPO 1, 7 februari 2021) had meteen een mooie kennismaking met zijn slagvaardige betoogtrant, meerdere malen culminerend in welgemikte oorvijgen richting de strategen van VWS. Slagvaardig is ook de inhoud van zijn boek, dat je – als je een beetje je best doet – binnen een dag uit kunt hebben.
Wat heb je dan gelezen? Een vloeiend betoog vol autobiografische loopbaannotities, geheugensteuntjes voor wat ons het afgelopen jaar in de maalstroom van toekomstige medische geschiedenis is overkomen (én ons nog te wachten staat!), recente virologie- en immunologiegeschiedenis, mooie historische vensters (zoals in hoofdstuk 6 over het begrip oversterfte en in hoofdstuk 10 over het immunoceen) en dat alles in 10 overzichtelijke kapittels met steeds als opschrift een klemmende coronacathechismusvraag.
Ook de biomedisch minder geschoolde lezers komen er wel doorheen dankzij de begrippenlijst achterin het boek, maar daarbij maar meteen een advies met oog op de volgende druk (die ik schrijver en uitgever van harte toewens): Die lijst mag wel wat vollediger met b.v. Chikungunya, LAMP-test, Cytotoxische T-cellen en Deletie.
En dan nog even Urk: Op pagina 163 wordt het Trefpunt Medische Geschiedenis Nederland genoemd, want daar hield Jaap Goudsmit zijn immunoceenlezing op de Domusdag, 12 december 2020. Die dag was niet, zoals hij schrijft, georganiseerd door het TMGN alleen. Het Domus Overleg van de KNMG en Medisch Contact hadden er een onmisbaar aandeel in. 
Op p. 163: Het Trefpunt Medische Geschiedenis Nederland is op een industrieterrein gevestigd, maar binnen waan je je in de negentiende eeuw. Vitrinekasten met medische apparatuur, skeletten en oude boeken. Een grotere tegenstelling is er niet mogelijk. Schijn bedriegt, Jaap! Het concept van dit Trefpunt is 21e-eeuws,  evenals de techniek waarmee je lezing werd uitgezonden. Ook de hierop volgende beschrijving van Urk als brandhaard van corona in Nederland is wat slordig (te weinig kerkgenootschappen en kerken (zie M.M.R. Declercq, De Ontdekking van Urk (Amsterdam-Antwerpen 2020); de in de lijn van het betoog volkomen overbodige vermelding van de ziekte van Van Buchem en o, Jaap (p. 164): Je hield je lezing niet in maar op Urk!
Genoeg gezeurd. Dit boekje is zeer de moeite waard. Wel echoden na lezing bij mij vaag de klanken na van dat mooie socialistische strijdlied 'Op! Naar het licht'. Goudsmit heeft snel en raak een veelbelovend, goed denkbaar immunoceen geschetst. De politieke en 'allzumenschliche' werkelijkheid is echter weerbarstig. Zelf illustreert hij dat al boeiend met Rosling versus Deaton (p. 136 e.v.), maar ik zie ook COVAX, Gavi en CEPI (neem maar mee in de volgende druk) voorlopig nog niet veel vruchten afwerpen. Om een bekende volksschrijver te parafraseren:
“Dat Immunoceen van U, weet U wel, wordt dat nog wat?”
Amersfoort, 10 februari 2021. 

Hoe een virus ongenadig kan toeslaan

  • Gerard van Doornum en Ton van Helvoort: Corona & Co. Een eeuw onderzoek naar virussen in Nederland (Zutphen: Walburg Pers, 2020). ISBN 9789462495050.

Dit boek kreeg ik in handen via de uitgeverij. Mijn vorige recensie vond men mooi, dus vandaar. Het colofon leerde me dat het hier ging om de bewerking van een eerder dit jaar verschenen Engelstalige editie met een derde auteur en een wat bloemrijker titel. Corona & Co was bedoeld 'als publieksuitgave in relatie tot COVID-19'.
Hoe zal ik u mijn leeservaring beschrijven? De eerste 42 bladzijden kom ik nog vlot door, met op pagina 19 één struikelzinnetje: 'Een virus is een infectieuze eenheid. Het is een intracellulaire parasiet die is gedwongen om zich te vermenigvuldigen'. Gedwongen? Door wie? Maar vanaf bladzij 43 wordt het echt moeizaam hoekig proza. Hoofdstuk 2 eindigt met deze onnavolgbare passage:
'Omdat deze agentia onzichtbaar waren, konden ze pas worden gekarakteriseerd door de ontwikkeling van speciale instrumenten en methoden. Dit waren de handvatten bij het ontstaan van de moleculaire biologie. Aldus deden virussen de eerste voorzichtige stappen in de wereld van de biofysica en de biochemie. Het was deze interdisciplinaire aanpak die na de Tweede Wereldoorlog zo succesvol zou worden, dat het zou leiden tot de ‘revolutie’ van de moleculaire biologie. En dat leidde weer tot een definitieve verankering van de natuurwetenschappen in de geneeskunde.'
Ars Brevis, zullen we maar zeggen. Maar het kan nog erger: (p. 46) Compartimentering van de biosynthese van nucleïnezuren.
'Janssen – wiens ideeën eveneens zeer weinig historische aandacht hebben getrokken omdat hij nauwelijks internationaal heeft gepubliceerd – was een van de eerste onderzoekers die een compartimentering van de biosynthese van cellulaire moleculen heeft geopperd, namelijk van DNA in de kern en RNA als machine naar het cytoplasma. Hij nam aan dat de thymose-bevattende machinefabrieken in de kern ribose-bevattende machines produceren die naar het cytoplasma worden getransporteerd, waar ze op hun beurt de verschillende eiwitten met celproducten maken. In het geval van een virus-geïnfecteerde cel wordt de vergiftigde thymose-houdende kernmachine sectie beschadigd, wat resulteert in gemodificeerde machines in het cytoplasma die niet langer in staat zijn om de normale eiwitcelproducten te produceren.'
(p. 197 onder het kopje “Pepscan en combinatorische chemie”): 'De eerste stappen werden gezet door de ontwikkeling van procedures voor snelle gelijktijdige synthese op vaste dragers van honderden peptiden (moleculen die bestaan uit een klein aantal met elkaar verbonden aminozuren), die van voldoende zuiverheid waren om te reageren in een enzymgekoppelde immunosorberende bepaling. Drie punten waren van belang voor het enorme succes van de techniek: de geautomatiseerde productie van synthetische peptiden, de high-throughputscreening met behulp van checkerboard arrays, en de combinatorische aanpak. Epitoopmapping wordt uitgevoerd door gebruik te maken van lange reeksen elkaar overlappende synthetische peptiden van een bepaalde eiwitsequentie; elke mogelijke epitoop wordt afzonderlijk getest. De Pepscan-methode maakt een snelle definitie van de bioactieve bindingsplaatsen mogelijk, bijvoorbeeld epitopen van B- en T-cellen. De superioriteit van de methode ten opzichte van alle andere beschikbare benaderingen blijkt uit de eerste definitie van de belangrijkste neutraliserende plaats van hiv en vervolgens van B- en T-celepitopen van andere agentia.'
Bent u er nog? Al die terminologie zonder uitleg, terwijl bij 'epitheelcel' op p. 52 'een cel in het dekweefsel' staat en bij mammatumoren: mamma is Latijn voor borst (p. 234)! Al dat omslachtige mechanische blikken proza dat (met uitzondering van het eerste en het laatste hoofdstuk) maar geen leerzame vertelling wil worden! Een fotokatern van 32 ongenummerde bladzijden met foto’s zonder verwijzing naar de bijbehorende tekstpagina!
Wat is hier gebeurd? 

  • Gerard van Doornum, Ton van Helvoort, Neeraja Sankaran, Leeuwenhoek’s legatees and Beijerinck’s beneficiaries, A history of medical virology in The Netherlands. (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2020).

Omdat ik de buitengewoon aimabele Gerard van Doornum nog van vroeger ken, vraag ik hem om een exemplaar van het oorspronkelijke Engelstalige werk, Een dag later ontvang ik het al per post, met een uitgebreide toelichting per e-mail. De Nederlandse uitgave was een idee van de uitgever. Vertalen, inkorten, populariseren en aanvullen met een slothoofdstuk over Covid-19: Ga er maar aanstaan in drie maanden tijd! Het meeste werk werd gedaan door een vertaalmachine (DeepL) en een freelance redacteur, Gerard en Ton schreven zelf de inleiding en het laatste hoofdstuk.
Met alle respect voor de auteurs: De hersenloze vertaalmachine blijft – met uitzondering van begin en eind van het boek – treiterend aanwezig in de tekst en de redacteur was daar kennelijk niet tegen opgewassen. Het niet aanschaffen van dit boek bespaart u een hoop ergernis.
En wilt u zich toch verdiepen in Nederlandse virologiegeschiedenis? Geef dan drie tientjes meer uit en bestel het mooi gebonden, adequaat geïllustreerde en beter (nl. echt!) geschreven Engelstalige origineel. Dat is tenminste een grondige, goed leesbare en rijkgeschakeerde geschiedenis, waarmee men de auteurs gerust kan complimenteren!
Historisch tipje voor een 2e druk: Het palindroom van Kluyver (1937) bij hoofdstuk 3 (On the fringes) moet zijn: ‘s Levens nevels en het citaat boven hoofdstuk 7 (Dutch virology in the tropics) is niet van Johannes Bontius, maar van zijn broer Jacobus (1592-1631).
Amersfoort, 20 augustus 2020.

De dood en de gladiolen

  • C. Bakker, De lijfarts van de koning. Het avontuurlijke leven van Franz Joseph Harbauer 1776-1824 (Zutphen: Walburg Pers, 2020).

Laat ik het u maar meteen opbiechten: Dokter Franz Joseph Harbaur kende ik anderhalve week geleden nog niet en als u zich nog niet in dit boek of de publiciteit daaromheen had verdiept: U waarschijnlijk ook niet. Maar stel nu dat u, boekenliefhebber met belangstelling voor geschiedenis en genees-, heel-, verlos- en verpleegkunde, nietsvermoedend uw Betere Boekhandel was binnengelopen en dit boek had zien liggen. U zou het toch meteen hebben opgepakt (Lijfarts! Koning! Avontuurlijk leven! Goed gebonden! Mooi chamoiskleurig papier! Prettig lettertype! Prachtig geïllustreerd! Pakkend geschreven!) en gekocht? (Notenapparaat! Literatuurlijst! Slechts € 29,99!).
Franciscus Josephus Harbaur (maart 1776-maart 1824, zeg maar Joseph) wordt geboren in de Elzas als derde zoon van de gewaardeerde dorpschirurgijn van Neuwiller, Georg Harbaur en zijn vrouw Anna Müller. In de massale vluchtelingenstroom als gevolg van het oorlogsgeweld en de terreur van 1793 vluchten Joseph en zijn broer Peter naar Darmstadt, waarmee ze voor het revolutionaire Franse bewind strafbaar worden als ‘émigré’. Joseph reist door naar het prinsbisdom Würzburg en krijgt het voor elkaar om daar onder de hoede van vader en zoon Siebold genees- en heelkunde te gaan studeren.
Als het oorlogsgeweld in 1796 ook deze stad bereikt, trekt hij verder en vervolgt zijn opleiding in Jena bij Stark, Grüner en Hufeland, doet medische praktijk op in de kring van Schiller en Goethe en belandt na een Franse amnestiewet in 1801 in Parijs, waar hij wil praktiseren en promoveren. Hoe die promotie verloopt verklap ik u niet, maar u krijgt een prachtige inkijk in de Parijse medische wereld van het prille begin van de 19e eeuw.
Ook ga ik u niet verklappen hoe hij er achtereenvolgens in slaagt lijfarts te worden van erfprins Willem Frederik d’Orange, Napoleon’s generaal Henri Clarke, de Tsaristische hoveling graaf Kotsjoebej en uiteindelijk wéér van Willem Frederik, nu Koning Willem der Nederlanden, die hem vervolgens benoemt tot rector-magnificus in Leuven en daarna tot inspecteur-generaal van de Geneeskundige Dienst der Land- en Zeemacht, later ook inclusief de civiele gezondheidszorg: ‘Inspecteur-Generaal van den Geneeskundigen Dienst des Rijks’. Dan, in 1823, wordt hij ernstig ziek, lijkt daarna weer op te knappen, en in maart 1824 krijgt hij verlof om naar Parijs te gaan om daar een vertrouwde arts te raadplegen. Onderweg sterft hij, alleen, in een herberg in Cambrai.
Je bent pas echt dood, wanneer niemand het nog over je heeft. Catharina Bakker beschrijft overtuigend hoe en (waarschijnlijk) waarom dat zo is gegaan met Joseph Harbaur. Met dit boek, vrucht van taai en volhardend onderzoek, rollende historische spierballen - en een indrukwekkend team van coaches en trainers! - heeft ze hem succesvol en overtuigend gereanimeerd en met meer reliëf dan ooit voor de medische geschiedenis behouden. Daarvoor verdient ze op z’n minst de gladiolen.
Het zij me vergund als stuurman aan wal een paar kritische opmerkingen te maken. Over het algemeen vertelt Bakker haar verhaal in-de-tijd-zelf. Zo worden we echt meegenomen in het hoofd van de medisch student en beginnend arts die nieuwe kennis en vaardigheden verwerft en de lezer kan alle spanningen, onzekerheden en overtuigingen met de hoofdpersoon meemaken. Dát is nog eens medisch-historische realiteit.
Maar dan stoort het me, als iemand in 1799 mogelijk tuberculose heeft (p. 70), er ineens in een Frans ziekenhuis rond 1800 een internist opduikt (p. 99), waterzucht hydropisie heet (p. 261) en Josephs terminale aandoening op p. 310 wordt omschreven als ziekte der geleerden [1], ftitis, longtering, een eindstadium van tuberculose. Wellicht wreekt zich hier, dat in schrijfsters illustere coaching team geen historisch geletterde dokter of dito depressief heeft meegelezen en dat bij opmaak van de tekst de spellingscontrole soms niet aan stond.
Verder irriteren me de tekstregels bij de prachtige illustraties. Schrijfster (of beeldredactrice c.q. uitgever?) plaatst bij elke plaat een Jip-en-Janneke-achtige parafrase van het verhaal in een of twee zinnen, soms in ronduit melig Story-proza, zoals ‘Het is 1792. Onderuitgezakt met de benen over elkaar kijkt Dietrich naar de zanger, onwetend van het feit dat zijn leven in december 1793 zal eindigen onder de guillotine’ (p. 30); ‘De zieke Louise wordt in 1819 door Joseph in Haarlem verzorgd. Op dit prachtige portret van Tischbein verkeert zij nog in blakende gezondheid’ (p. 282).
Niettemin: Koop en lees dit boek!  Voor een beter begrip van het begin van onze medische 19e eeuw is het een waardevolle nieuwe bouwsteen en literatuurliefhebbers (Tolstoj!) worden extra verrast (p. 196-197). Proficiat, Catharina!
Amersfoort, 17 juni 2020

[1] Zie bijvoorbeeld Bilderdijks gelijknamige leerdicht uit 1807 of Ramazzini’s boek over de Ziekten der konstenaars, ambachtslieden, handwerkers, geletterden en nonnen (Nederlandse vertaling, anoniem, Leiden 1724), maar de mooiste en grondigste Nederlandse tekst over deze ziekte is volgens mij M.J. van Lieburg, De ziekte der geleerden. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van de melancholie en hypochondrie (Oss: Organon, 1989).

Knalrood! Bloedmooi!

  • Julian Barnes, The Man in the Red Coat (Londen: Jonathan Cape, 2019) en De man in de rode mantel, vertaald door Ronald Vlek (Amsterdam-Antwerpen: Atlas  Contact, 2019).

Wie vorig voorjaar het Rijksmuseum bezocht vanwege de tentoonstelling High Society, zag in de laatste zaal zijn extravagant geschilderde gestalte al. Het schilderij was getiteld: 'dr. Pozzi at home', dateerde van 1881 en was gemaakt in Parijs door de zeer getalenteerde Amerikaanse schilder John Singer Sargent (1856-925). Ik vond het een indrukwekkende afbeelding, had er ook wel wat anachronistische associaties bij (met een extravagant 2e Kamerlid) en verdiepte me toen niet in de afgebeelde persoon. Maar november 2019 duikt hij weer op, en hoe!
Julian Barnes, begenadigd Brits auteur, wijdt zijn nieuwste boek, De man in de rode mantel, aan deze Pozzi. Na lezing van de eerste recensie fiets ik meteen naar mijn Algemene Boekhandel: Dit is medische geschiedenis! Natuurlijk is het ook cultuurgeschiedenis, kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, superieure roddelarij, felrealistisch zedendrama (een kreet die ik als kind zag op affiches voor het toneelstuk Rooie Sien) en upperclass history.
Maar Samuel Jean Pozzi werd wèl topchirurg èn de eerste Franse hoogleraar gynaecologie;  via hem komt u ook Paul Broca tegen en Joseph Lister, Jean-Martin Charcot, Georges Gilles de la Tourette, Robert Proust (inderdaad, de broer van…), Alexis Carrell, Georges Duhamel, Parijse ziekenhuisgeschiedenis, fin-de siècle-trans-Atlantische medische congressen en een letterlijk bloedstollende ontknoping! – nou ja, als u dit leest gaat u daar toch van smullen?
Natuurlijk valt er wel iets te zeuren. De Engelstalige uitgave is veel mooier dan de Nederlandse (beter papier, mooier stofomslag, mooiere afbeeldingen, rood leeslint – en dat voor dezelfde prijs!). De vertaling van artery is niet ader (foei, Ronald!), maar ik vond het in beide talen een sublieme historische ervaring, ook omdat Barnes zo prachtig (zowel impliciet als expliciet!) het fenomeen dubbeltijdigheid (zie Marita Mathijsen, Historiezucht, 2013, p. 288 ev) vormgeeft. Geef dit boek cadeau aan een Zeer Geachte Collega! Geef het uzelf cadeau! Desnoods via een van die mannen in rode mantel te paard of per slee in december.
Gelukkig nieuw boekjaar! 
Amersfoort, 1 december 2019.

Vragen, vragen, vragen

Op Urk hebben we in ons Trefpunt Medische Geschiedenis ook een paar planken Literatuur & Geneeskunde. Ik krijg er regelmatig vuile handen (stof!), maar soms zit er ineens historisch stofgoud aan mijn vingers. Of glanst dit boek me pas toe na het schitterende college over anatomie van Gert-Jan Kleinrensink, waarmee de NVMG-cursus van 2019 begon?
Johan van der Woude‘s historische roman Anatomie verschijnt in het voorjaar van 1942 en heeft als ondertitel ‘Een episode uit de geschiedenis der chirurgie’. Vrijwel meteen staat er een uitvoerige recensie in de Telegraaf (14 april 1942, van J.G. Sleeswijk (1879-1969), hoogleraar hygiëne aan de TH Delft) waarvan u hieronder een fragment ziet.

De zeergeleerde Jan van Gils (J.B.F., 1877-1945, promoveerde in 1917 in Leiden bij Van Leersum op het proefschrift De dokter in de oude Nederlandsche toneelliteratuur en schreef ook daarna nog diverse medisch-historische beschouwingen over literatuur en beeldende kunst) weet er enkele maanden later met een paginagroot stuk in het NTvG (18 juli 1942, p. 1843) óók wel raad mee:

Anatomie is geen onderdeel van alleen chirurgie; dat is een leken-misverstand van de auteur. Ook die illustratie op het stofomslag deugt niet. Felrood bloed in stralen ziet men wel in het abattoir, maar niet in de snijkamer, zo verwijt hij de graficus Rein W. Snapper (1907-1988). Wist Van Gils niets van de nauwe verwantschap van anatomie en chirurgie toentertijd? Had hij geen oog voor expressionisme en symbolisme in de beeldende kunst? Het boek gaat immers over die geruchtmakende periode eind 18e en begin 19e eeuw waarin grafschennis en zelfs moord een lucratieve bron vormden van anatomisch materiaal voor het medisch onderwijs.
Het bijzondere van deze eerste druk is, dat de schrijver inzage geeft in zijn historische bronnen. Achterin het boek vinden we een degelijke lijst van geraadpleegde literatuur. Zou Van der Woude over deze geschiedenis tips van zijn vriend Vestdijk hebben gekregen? Hoe dan ook: Robert Knox (1791-1862), één van de hoofdpersonen in het boek, een beroemd anatoom, was in Edinburgh docent met een erkend eigen opleidingsinstituut, die jaar op jaar volle zalen trok ten koste van universitaire collega’s.

De 'flyer' van Robert Knox voor zijn cursusjaar 1828-1829


Hoe zijn glansrijke docentenloopbaan teloorging (collegiale jaloezie, eigen arrogantie en volkswoede) wordt pakkend beschreven. De roman wordt in 1952 herdrukt, maar onder een andere titel (Schandaal om dokter Knox) en met een heel andere illustratie op het stofomslag, namelijk van de graficus Fons Montens (1916-2003). We zien nu een kalende, zwaar bebrilde en streng kijkende geleerde in vroeg-negentiende-eeuws tenue met naast zich het ogenschijnlijk los in de lucht zwevende skelet van een onderarm plus hand. Het getekende portret lijkt goed op de beschrijving die Van der Woude van Knox’ uiterlijk geeft, maar waarom hangt er zo’n armskelet naast?
Binnenin het boek zijn ook wat veranderingen zichtbaar. De inleiding van de schrijver zelf is vervangen door het opstel ‘Rondom een oude strafzaak’ (geschreven door de Utrechtse hoogleraar criminologie G.Th. Kempe, 1911-1971) over Knox en zijn moordende lijkenleveranciers Burke en Hare.De literatuurlijst aan het eind is verdwenen; in plaats daarvan bevat het boek nu enkele pagina’s illustraties (portretten en Edinburghse locaties), maar zonder bronvermelding.

Tot slot nog een anatomische uitsmijter: bij het verzamelen van materiaal voor dit stuk vond ik op de website van de New York Academy of Medicine deze gravure met het portret van Robert Knox. Van der Woude en zijn tweede illustrator moeten iets dergelijks hebben gezien. Zelfs het blinde en misvormde linkeroog van Knox (als gevolg van pokken) is duidelijk weergegeven. Maar let vooral ook op zijn pose met dat armskelet! Dit is een iconisch portret. Knox dacht terug aan een plaatje uit 1543! U nu ook?
Amersfoort, 15 noember 2019.

Torrenpikkers

  • Dr. Frits Pauw (1908-1980). Illustratie uit Van Proosdij (1978).

De Nederlandse poëzie bevat maar weinig medische geschiedenis en je gaat het pas zien als je dubbel besmet bent. Sinds 1979 heb ik twee verzamelbundels van C. Buddingh’ in mijn poëziekast staan (Gedichten 1938-1970 en Gedichten 1974-1986, Amsterdam: De bezige bij, 1979 resp.1986), behoorlijk stukgelezen inmiddels. Waarom hij mij zo aanspreekt doet er nu even niet toe. U kent hem misschien alleen maar van zijn gedicht ‘De blauwbilgorgel’.
Kort geleden bladerde ik die tweede bundel weer eens door en toen pas bleef ik steken bij drie gedichten onder de titel Dokter Pauw en nog wat. Lees even mee:

Dokter Pauw en nog wat 1
C. van Proosdij, longarts, stuurt mij een boek,* 
door hem geschreven, over Zonnestraal,
waar ze al een halve eeuw van torrenpikkers
proberen weer ‘werkende mensen’ te maken.

Ik sla het open – en wie kijkt mij aan?
Dr. F. Pauw, die dertig jaar geleden,
toen men nog twee cent voor mijn leven gaf,
uit zeven van mijn ribben stukken knipte.

Het moet een zwaar karwei geweest zijn: ribben
zijn, schijnt het, donders taai, maar toen ‘k weer plat
kon liggen was ik wel mooi van plus vijf

naar negatief gesprongen. Dat ik hier zit,
sigaar in ’t hoofd, fles binnen handbereik,
heb ik voor een groot deel aan hem te danken.

*C. van Proosdij, Een halve eeuw de sterken voor de zwakken, Zonnestraal 1928-1978 (Bussum: Unieboek, 1978).
Dat boek stond op Foksdiep 8 in de ziekenhuisgedenkboekenkast, zodat ik het meteen kon inzien. Ha, een dichterlijke vrijheid! Van Proosdij was internist-geriater, geen longarts. Maar in een versregel loopt ‘longarts’ een stuk lekkerder en Buddingh’ onderging in de veertiger jaren twee langdurige opnames wegens tuberculose.  Maakte hij daarom ook de kortsluiting dokter+sanatorium=longarts?
En dan die torrenpikkers. Als je dat woord intikt op je zoekmasjien beland je bij Google meteen in de wereld van de hengelsport. Torrenpikkers zijn daar sportvissers; met torren vang je voorn en bliek. Dan liever de Grote van Dale: ‘tor (1) schildvleugelig insect; (2) (Barg., scheldw.) slet, hoer; (3) (onder t.b.c.-patiënten en hun omgeving) tuberkelbacterie: 'hij heeft nog torren in z’n sputum'.
Kees Buddingh’ belandde in 1942 (en opnieuw, in 1947) in Zonnegloren (Soestduinen). Pauw’s ingreep (thoracoplastiek) vond tijdens die tweede opname plaats, nadat eerdere behandelingen (pneumothorax, phrenicus-exaerese en goud) geen verbetering hadden gebracht (zie W. Huijser, Dichter bij Dordt, Biografie van C. Buddingh’, Amsterdam: Nijgh & van Ditmar, 2015, 60-83).

Dokter Pauw en nog wat 2
En ’t gekke is, dat ik hem nooit heb gezien:
je lag te wachten in ’t gipskamertje,
daar kreeg je narcose en vandaar
rolden ze je naar de operatietafel.

Er waren er, die door twee, drie verpleegsters
in toom gehouden moesten worden, zo
gingen ze te keer, maar ik was de rust zelve:
‘k werd toch geopereerd door dokter Pauw?

Zijn naam was in die tijd al een legende:
als hij je onder ’t mes had zat je safe.
En bovendien: ‘k ging toch met Stientje trouwen?

Doodgaan was er niet bij. Ik mocht dan niet
in God geloven, maar in de wetenschap
had ik, ook destijds al, het volst vertrouwen.

Dokter Pauw en nog wat 3

En nog. Bij mij moeten ze niet aankomen
met Ufo’s aardstralen, astrologie,
de vlucht van raven of kippe-ingewanden.
Ik ben zo vrij gespeend te zijn van mystiek.

Natuurlijk: ’t leven is één groot mysterie,
de mens maar een ijl stofje in ruimte of tijd,
misschien een kiem, misschien een etterbuiltje.
‘k Zou het ook graag weten. Maar ik weet het niet.

Ik weet alleen: als het ooit wordt ontdekt
horen we ’t niet van Boeddha of de paus,
maar van zo’n slungel in een witte jas,

die op een nacht over de campus loopt
om toch nog even naar een kweek te kijken
en ’t raadsel opgelost vindt in zijn lab.

De Dokter Pauw gedichten werden gepubliceerd in 1979 en zo werd beeldend verwoord hoe retrospectief een chirurg door toedoen van een internist een dichtader aansneed, waaruit een rotsvast geloof in onze wetenschap leek op te wellen. Maar Buddingh’ wist donders goed dat het kantje boord was geweest. De reeks sonnetten eindigt met drie dode lotgenoten, waarvan ik u er, gezien de titel van dit stukje, één noem:

Jan Schaper
‘k Moet ook nog dikwijls denken aan Jan Schaper.
Hij had iets van een onderontwikkeld paard.
Maar o, mijn God, wat hield hij van zijn dochter!
Soms leek ’t haast alsof hij haar had gebaard.

’t Wilde niet met hem. Wat ze ook probeerden,
de torren graafden zich steeds dieper in.
Je zag hem, waar je bij lag, traag wegteren.
En dat was ’t allergruwelijkste: zo traag

dat je soms bijna zei: ’Kop op, Jan, over
twee jaar, wanneer je dochter trouwen gaat,
komen we allemaal naar de bruiloft toe.’

En dan, dan zag je plotseling aan zijn ogen
dat hij door niets meer te bedriegen was.
Hij was alleen nog moe. Eindeloos moe.

Zo boekstaafde Buddingh’ in versvorm aangrijpend de tijd van vóór de tuberculostatica. Zijn biograaf beschrijft (p. 292-340) dat de ontvangst van het sanatoriumboek Buddingh’ behalve de gedichten ook een ‘sanatorium-syndroom’ opleverde met onbeheersbare huilbuien en diepe neerslachtigheid. Ruim een half jaar voor zijn overlijden in 1985 noteerde de dichter het aforisme: ‘Alleen de dood vermag ons van de artsen te verlossen’. 
Amersfoort, 16 mei 2019.

Leven lang geleerd

Mijn medische loopbaan zag er kortheidshalve zo uit. Na in 5-gym ternauwernood een peritonitis te hebben overleefd wilde ik geen biologieleraar meer worden, maar arts, liefst huisarts. Dan moest je overal verstand van hebben. Dus werd ik student-assistent Histologie, maar las ondertussen elke week het NTvG van voor naar achter en terug, kocht over elk medisch vakgebied boeken en was daarnaast geabonneerd op een betere krant en een links weekblad.
Na artsexamen en militaire dienst werd de huisartsenij een deceptie en belandde ik bij toeval in de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, waarin ik me specialiseerde. Dertien jaar en de nodige depressies later wilde ik me laten omscholen tot microbioloog. De voor consult uitgekozen hooggeleerde keek me peinzend aan in de stilte na mijn vraag en antwoordde toen bedachtzaam: ‘Maar collega, realiseert u zich wel welke revolutionaire ontwikkelingen zich sinds uw studie in de cel- en microbiologie hebben voorgedaan? Dat haalt u waarschijnlijk nooit meer in! Als ik u was …’. De rest is medische geschiedenis.
Soms, als ik die lees, is daar opeens weer dat ‘groots-en-meeslepende’ gevoel van avontuur uit de studietijd bij elk nieuw vakgebied. Zo meeslepend schrijft bijvoorbeeld Siddharta Mukherjee (geb. 1970) over de geschiedenis van de oncologie en de genetica. Maar pas op! Zoals wanneer je een mooie boswandeling maakt – alles ruikt lekker, prachtige kleuren en ‘kijk daar! Een specht!’ – en plotseling struikel je over een boomwortel en wèg is de betovering, zo struikel je bij het lezen van de Nederlandse vertaling van The Emperor over onnauwkeurigheden en domme vertaalfouten. Kleine selectie? Pijn van een verblindende intensiteit, Authentieke remissie, In het bloed uitdovende leukemieblastocyten, Zenuwgestel, Nodule in de long, Slaapaderen?! Na het lezen van de eerste hoofdstukken koop ik uit ergernis maar een Engelse uitgave en jawel: er staat toch echt temporal arteries en ook mijn overige literaire hematomen zijn niet Siddharta ’s schuld.
Is het met Het gen dan beter gesteld? Andere vertalers, nieuwe kansen? Welnee! Eén keer week (‘once a week’), hij digereerde DNA (‘he digested DNA’), alfagobline (‘alpha-globin’), herpusvirus, de binnenschacht van een embryo (‘the inner sheath of’). Mannen geven het X-chromosoom niet aan hun kinderen (male children!) door, plantenstrengen (plant-strains=plantensoorten!), mensapen hebben 42 paar chromosomen (‘twenty-four pairs’), neurale banen (‘core pathways’), haar percentage wittebloedcel en meer van dat soort onzin. Bezige Bij, test toch de Esculaapfactor van je vertalers!
Doet onze meesterverteller zelf dan helemaal niks fout? Nou, goed dan: Twee kleinigheden en één echte blunder. Hij schrijft in het voorwoord van The Emperor: ‘In the end, cancer truly emerges, as a nieteenth-century surgeon once wrote in a book’s frontispiece, as “the emperor of all maladies, the king of terrors”’. Nu is het hele boek uitbundig voorzien van noten, vaak met gedetailleerde bronverwijzing, maar uitgerekend bij dit citaat waaraan de boektitel is ontleend ontbreekt die hinderlijk.

En als we het toch over namen hebben: In The gene is sprake van ‘a professor of anatomy in Leyden, in 1595’. De bijgevoegde noot noemt de naam van Pieter Pauw (1564-1617) niet, terwijl enkele regels verderop wel de ‘human geneticist Lap-Chee Tsui in 1985’ wordt genoemd. Perspectivische vertekening, zullen we maar zeggen.
Maar waar alle Erasmus- en Feyenoordfans echt van over de rooie zullen gaan, is zijn vergissing de ontdekking van Bootsma e.a. betreffende het Philadelphia gen in 1982 in Amsterdam te laten plaatsvinden. Niettemin: meeslepende medisch-historische Rock & Roll!
Dan nog wat microbiologische en sociaal geneeskundige bijscholing. Met het jaartal als herdenkingsprothese zal de Groote Oorlog u niet zijn ontgaan, al was het maar vanwege het recente NTvG themanummer (NTvG 2018, 1-38). Eerder dit jaar vond ik in mijn favoriete Amersfoortse boekwinkel De Spaanse Griep, geschreven door de Engelstalige wetenschapsjournaliste Laura Spinney. De oorspronkelijke Engelse uitgave verscheen in 2017 onder de heel wat onheilspellender titel Pale Rider (voor de liefhebbers: Zie Openbaringen 6:1-8) en kreeg lovende recensies in The Times en The Guardian, maar je kunt de Nederlandse uitgave (416 pagina’s) met een gerust hart aanschaffen. Voortreffelijk Nederlands en ook nagenoeg geen miskleunen in medische vakterminologie. Wat een prachtige combinatie van medische -, microbiologische - en cultuurgeschiedenis.
En kijk: In hoofdstuk 14 (over herkomst en verspreiding van het H1N1 virus) duikt in noot 10 onze jonge heldin Floor Haalboom op met haar publicatie Spanish flu and army horses uit 2014. De boekdelen, inclusief inleiding en nawoord openen met iconische foto’s, maar vooral de tekst spreekt tot mijn verbeelding. Aanstekelijk!

Mocht u toch wat meer mooie plaatjes willen bij dit onderwerp, blader dan in een onvervalste spaansegriepglossy. Harald Salfellner, Dr. med., Ph.D., schrijver, vormgever en uitgever, houdt echt van boeken. Dit glanzende, 160 pagina’s tellende, mooi gebonden, rijk geïllustreerde en zelfs van een leeslint en stofomslag-met-reliëfdruk voorziene juweeltje is het condensaat van zijn medisch-historisch promotieonderzoek aan de Praagse Karelsuniversiteit. Voor kenners van de griepgeschiedenis bevat de tekst geen enkele verrassing, maar die foto’s! Prachtig, soms gruwelijk prachtig, zoals die van een open vrachtwagen vol doodskisten in San Francisco of van de Praagse doodskistentram. En de advertentie van de firma Kohn in het Praags Dagblad van oktober 1918: ‘TEGEN DE SPAANSE GRIEP offreren wij onze aangenaam geprijsde Cognac, Rum, Sliwowitz, Kontuszowka, Maagbitter’.
Eind 2018, niet tegen griep gevaccineerd zijnde, hef ik daarom mijn glas. Op uw gezondheid en leesplezier!

Besproken boeken: S. Mukherjee, The Emperor of all maladies. A biography of cancer (Londen: Fourth Estate paperback ed., 2011); Nederlandse vertaling: De keizer aller ziektes. Een biografie van kanker (Amsterdam: Bezige Bij, 2015); Idem, The gene. An intimate history (Londen: Vintage, 2017); Nederlandse vertaling Het gen. Een intieme geschiedenis (Amsterdam: Bezige Bij, 2016); Laura Spinney, De Spaanse Griep; Hoe de pandemie van 1918 de wereld veranderde (Amsterdam: De Arbeiderspers, 2018) en H. Salfellner, Die Spanische Grippe, Eine Geschichte der Pandemie von 1918 (Praag: Vitalis, 2018).
Amersfoort, eind 2018.

Context

Voor alle duidelijkheid: het staat wel mooi in het vignet van deze rubriek, maar voor mijn eigen boeken heb ik nog steeds niet zo’n eigendomsmerkje. Graag had ik het eigenhandig ontworpen, echter: vind maar eens een goed motto. Bij artsen kom je mooi Latijn tegen, maar het lijkt soms zo ongelukkig gekozen. Neem nou Suaviter in modo, dat zoiets betekent als ‘Ik breng het beschaafd’. Tja. De andere helft, Fortiter in re (Ik ben echt een harde) kun je dan maar beter weglaten. Ook zag ik eens het ex libris van een chirurg. Naast de obligate esculaap plus hand-met-lancet stonden een brandende kaars en het motto In serviendo consumor (Al dienend brand ik op). Wat een arbeidsethos, maar kwam hij ooit nog aan lezen toe?
Laat ik niet afdwalen: De NVMG-cursus van 2018 behandelt de medische geschiedenis van de twintigste eeuw. Over de context van die eeuw noemde ik u eerder al de boeken van Philipp Blom over de perioden 1900-1914 en 1918-1938. Dat die waanzinnige eeuw gebrandmerkt is door twee wereldoorlogen wisten we al. De meesten van ons zijn ermee opgegroeid, maar hoewel die piketpaaltjes (vóór de oorlog, ín de oorlog, ná de oorlog) ons met de paplepel werden ingegoten is het verrassend hoe weinig kennis we werkelijk meekregen.
Zelf ben ik van net na de oorlog (december 1945). Over dat jaar verscheen in 2013 een prachtige ‘biografie’ geschreven door Ian Buruma (oorspronkelijke titel: Year Zero. The History of 1945). Dit fraai gecomponeerde, en passant door de hele 20e-eeuwse wereldgeschiedenis meanderende boek begint en eindigt met het verhaal van zijn vader, die als dwangarbeider in 1945 de vernietiging van Berlijn overleeft en op oudejaarsnacht 1989 onder de Brandenburger Tor door een rotje recht tussen de ogen wordt getroffen (gelukkig niet echt ernstig). Maar het echte begin, voorafgaand aan de inhoudsopgave, is een citaat van Walter Benjamin met een griezelig mooie omschrijving van het begrip ‘vooruitgang’. Met uitzonderlijke helderheid, humor en menselijke details schrijft Buruma deze geschiedenis. Ook uitzonderlijk: het boek is voortreffelijk vertaald en helemaal achterin op pagina 381 bedankt hij zijn vertaler daarvoor uitvoerige en gemotiveerd. Klasse.
Dan twee boeken die ik net uit heb, beide handelend over de oorlog. Geen strikt historische studies, eerder literair vormgegeven verslaggeving, maar zo meeslepend mooi en tegelijk gruwelijk beschreven, dat zowel pestdamp als bloesemgeur je tussen de bladzijden tegemoetkomen. Ik heb het over Kaputt en De huid (La pelle) van Curzio Malaparte. De Italiaan Malaparte, pseudoniem van Kurt Erich Suckert (1898-1957) vecht als jongeman in de Eerste Wereldoorlog voor Frankrijk en Italië, waarna hij voor zijn land in diplomatieke dienst treedt, aanvankelijk als cultureel attaché in Warschau. Zijn eerste internationale bestseller verschijnt in 1931 in het Frans: Technique du coup d’Etat. Het boek haalt al snel de 27e druk en wordt in zes talen vertaald, waarna de Italiaanse en Russische censoren het meteen verbieden. Malaparte belandt in een Romeinse gevangenis en wordt verbannen. Door bemiddeling van Mussolini’s schoonzoon graaf Ciano komt hij in 1935 vervroegd vrij. Hij begint in de Tweede Wereldoorlog als oorlogscorrespondent en Italiaans verbindingsofficier in Roemenië en de Sovjet-Unie, waarna hij in Finland, het Gouvernement-General Polen en Zweden terechtkomt.
Over zijn oorlogservaringen uit die periode gaat Kaputt, dat in 1944 verschijnt. Het wordt al snel zijn tweede internationale succes. Als Mussolini in 1943 ten val komt, wordt Malaparte weer gearresteerd, na een week vrijgelaten en eind 1943 en begin 1944 volgen nog twee arrestaties, nu door de Amerikanen. Na snelle vrijlating wordt hij verbindingsofficier bij de Geallieerden en maakt zo de bevrijding van Italië mee. Over die periode verschijnt in 1949 La Pelle, zijn derde bestseller, die nu door het Vaticaan verboden wordt. De eerste Nederlandse vertaling volgt in 1951, maar die is wel ... ‘gemanipuleerd, om niet te zeggen opgeschoond’.
Alleen om deze bespreking binnen de perken te houden weersta ik de verleiding van het citeren, maar stel u de leeservaring voor als een duik in een onweerstaanbaar bad van bloed, briljante conversaties, zweet, zieke geesten, Europese cultuur en destructiedrift, waan, weerzin en wording van de geschiedenis, eloquent, ironisch - soms satirisch - verteld, geschoold door Dante, Machiavelli, Boccaccio en vele andere Klassieken. Onthutsend prachtig!
Tot slot nog wat echte academische èn mooie geschiedschrijving over de 20e eeuw. Timothy Snyder (geb. 1969), hoogleraar geschiedenis aan Yale University en gespecialiseerd in Midden- en Oost-Europa, schreef twee boeken over terreur en oorlog in ons werelddeel, die u een ruimer en deels ook nieuw perspectief op die tijden en gebeurtenissen geven in een pakkend gecomponeerde tekst met grote - maar nauwkeurige! - overzichten en analyses, maar ook huiveringwekkende persoonlijke details. Bloedlanden gaat over de gebieden, waar het overgrote deel van de door Stalin en Hitler bevolen uitroeiingen plaatsvonden, Zwarte aarde is een geschiedenis van de Holocaust. Lees deze boeken vooral als u denkt dat u die geschiedenissen al kent.
Last but not least: Een klein monument voor de vorige eeuw. Tony Judt (1948-2010), Engels-Amerikaans hoogleraar geschiedenis maakte dit boek samen met zijn twintig jaar jongere vriend en collega Snyder. In 2008 werd bij Judt ALS vastgesteld en op de hielen gezeten door deze slopende ziekte schreven ze een schitterend, erudiet en ontroerend amalgaam van (auto)biografie en ideeëngeschiedenis. Zeldzaam mooi.
Volgende keer echte medische geschiedenis: Hoe Siddharta Mukherjee Rotterdamse onderzoekers beledigt, Floor Haalboom haar sporen nalaat en vertalers de lezer irriteren.
Amersfoort, juli 2018

Besproken boeken: Philipp Blom, De duizelingwekkende jaren (Amsterdam: De Bezige Bij, 2009) en Alleen de wolken (Amsterdam: De Bezige Bij, 2014).
Ian Buruma, 1945 Biografie van een jaar (Amsterdam: Atlas Contact, 2014).
Curzio Malaparte, Kaputt (Amsterdam: Arbeiderspers, 2005; uitgave in Rainbow, 2017) en La pelle. Nederlandse vertaling De huid (Amsterdam: Arbeiderspers, 2007).
Timothy Snyder, Bloedlanden (Amsterdam: Ambo-Anthos, 2011) en Zwarte aarde (Amsterdam: Ambo-Anthos, 2015); Tony Judt en Timothy Snyder, Denken over de twintigste eeuw (Amsterdam: Atlas Contact, 2011, 2013).

Philipp Blom en zijn werk

Ooit had ik een amice collega die, wanneer ik hem iets vertelde over de herkomst van een medische term, steevast antwoordde dat hij dat nog niet wist, maar dat hij nu eenmaal ‘partieel gevormd’ was. Daar bedoelde hij dan zijn middelbare school, de HBS mee.
Aan die uitspraak denk ik vaak terug, nu ik meer tijd heb om te lezen en steeds meer ontdek hoe partieel gevormd ik zelf ben. Dat gevoel is er niet minder op geworden sinds ik op Urk kom, maar ik leer het hier wel beter te verdragen. Deze boekbespreking ontstond toen Mart van Lieburg mij in een gesprekje enthousiast vertelde over een boek dat hij gelezen had, met de titel Alleen de wolken van Philipp Blom. Ik had het al gelezen.
Blom, een in Oxford gepromoveerde filosoof en historicus met journalistieke- en onderwijservaring, profileert zich in dit boek als een meeslepend verteller van de geschiedenis van het interbellum en bouwt zijn studie per hoofdstuk - opgehangen aan steeds een jaar - op als een stuk solide onderzoeksjournalistiek, waarbij hij van personen en gebeurtenissen steeds ook historische achtergrondinformatie geeft. Het is zo’n boek dat mij al gauw het opwindende gevoel geeft een stapel geschiedenisboeken tegelijk te lezen over cultuur, kunst, wetenschap, geloof en politiek.
Maar wat het nog boeiender maakt is dat ik me door die journalistieke stijl als het ware weer in die tijd bevind, waarin de toekomst nog alle kanten op kan, of om Blom te parafraseren: ‘Stel u voor dat u die jaren zou kunnen bekijken zonder dat de slagschaduw van de toekomst een duister licht werpt op hun historische heden, precies zoals die jaren zijn beleefd door de mensen uit die tijd.’ Dit zinnetje is ontleend aan een eerder boek van hem, met diezelfde opzet, maar dan over de periode 1900-1914: De duizelingwekkende jaren. Uit dat boekgeef ik u twee medisch getinte voorbeelden uit hoofdstuk 4 (1903).
(1) Over Maria (Manja) Sklodowska, later bekend als Marie Curie. ‘Manja's vader...was een overtuigd republikein en atheïst, die omwille van zijn overtuigingen steeds meer door de Russische machthebbers werd dwarsgezeten. Hij kreeg steeds vernederender, moeilijker en slechter betaalde aanstellingen als docent, zodat hij uiteindelijk nauwelijks meer zijn gezin kon onderhouden. Hij had vier kinderen en zijn vrouw moest vanwege tuberculose vaak lang en kostbaar gaan kuren in het buitenland. Ze stierf in 1877, toen Manja tien jaar oud was. De kinderen hadden weinig genegenheid van hun moeder gekregen. Zelfs wanneer ze bij hen was, raakte ze hen niet aan en gebruikte ze ander eetgerei uit angst hen te besmetten met het dodelijke virus.’ Compliment voor het historisch correcte gebruik van ‘virus’!
(2) Over elektriciteit en straling. ‘Al sinds Mesmers experimenten op welgestelde Parijse dames in de achttiende eeuw had elektriciteit in de geneeskunde een plaats gehad, maar nu sloten nieuwe mogelijkheden aan bij nieuwe angsten. “Kom op!” schreeuwt een typische advertentie in het Franse Le Matin: ‘Sta op! Wat mij heeft genezen, zal ook u genezen! Ik heb allerlei medicijnen geprobeerd, zonder resultaat. Maar elektriciteit werkte wel. Dokter MacLaughlins Electro-Vigueur heeft mij genezen en zal ook u genezen. Elk verzwakt mens zal zichzelf feliciteren na het gratis uitproberen van deze behandeling, die miljoenen mensen al hun gezondheid en kracht heeft teruggegeven. De Electro-Vigueur zal uw weerstand verhogen. Hij zal het bloed in uw aderen verwarmen. U zult een heerlijke energiegolf door uw botten voelen schieten. [...] het is gemakkelijk aan te tonen dat elektriciteit de levenskracht verhoogt en dat levenskracht niets anders is dan energie [...] ’s Ochtends bij het wakker worden zult u zich actief en levendig voelen, u zal met vrolijke verbazing vaststellen, dat uw pijn is verdwenen [...]. Brochure en consult van 10.00 tot 18.00, Boulevard Montmartre 14, Parijs.’ Levenskracht, energie, vrolijke verbazing. In een tijd van gespannen zenuwenklonken die woorden als toverformules. De mannelijke identiteit was door elkaar geschud en subtiel ondermijnd door vrouwen die hun eigen rol opeisten, door aanhoudende berichten over dalende geboortecijfers, degeneratie, mechanisering en angst. Elektrische baden werden algemeen voorgeschreven voor een hele reeks kwalen, waaronder problemen met de spijsvertering, hoofdpijn, menstruatiepijn, impotentie en neurasthenie.
Na de Curies en hun werk met radium was het spectrum van half occulte medische behandelingen uitgebreid met röntgen- en radiumtherapieën, die al even vaak werden voorgeschreven, vooral nadat radioactiviteit bruikbaar bleek bij de strijd tegen gevorderde stadia van kanker. Er leek geen eind te komen aan de heilzame werkingen van deze nieuwe geheimzinnige stof. De cosmetica-industrie speelde al snel in op de belangstelling en lanceerde balsems en crèmesmet elementen van thorium en radium, zoals Tho-Radia, een Franse crème die wonderen scheen te verrichten. “U blijft alleen lelijk, als u dat wilt”, schalde de leus van de fabrikant, wiens producten een geheel nieuwe inhoud gaven aan het begrip stralende schoonheid.
Ook in Alleen de wolken beleef je het verhaal mee. Zo begint het hoofdstuk ‘1926: Metropolis’ met een prachtig verslag van de vernietigende recensie door H.G. Wells in de New York Times over de gelijknamige Duitse film met als thema de vooruitgang en de daaraan verbonden gevaren, waarna het uitwaaiert naar robots, door de wetenschap aangevulde en deels herschapen lichamen, de mens als machine (Het boek van Fritz Kahn) of de machine als mens. Maar ik wil het betoog niet versmallen tot medische interesses.
Lees als je weinig tijd hebt eerst ‘1938: Epiloog’, over de allereerste opname in Wenen van de 9e symfonie van Mahler o.l.v. Bruno Walter, zijn reis daarna naar Amsterdam en het Concertgebouw en hoe hij daar de Anschluss van Oostenrijk meemaakt. In de paar bladzijden daarna vat Blom het boek samen, maar legt meteen verbanden met de huidige tijd. Ook verwijst hij nog even naar zijn uit 2010 gepubliceerde boek over de radicale verlichting, Het Verdorven Genootschap. Een geschiedenis van de verlichtingsfilosofieën, die leest als een spannende roman en die je meevoert door heel Europa in de 18e eeuw en daarna.
Ter afsluiting: Als u nu in de boekhandel komt, vindt u zeker zijn twee laatste boeken. Beide verschenen dit jaar, De Opstand van de Natuur in april en Wat op het spel staat in oktober. In De opstand van de natuur wil Blom verbanden aantonen tussen klimaatverandering (de kleine ijstijd van pakweg tweede helft 16e eeuw tot begin 19e eeuw) en de grote economische, sociale en culturele veranderingen in Europa in die tijd. Een imposant waagstuk, uitmondend in grote zorgen om ons omgaan met de huidige wereld. Wat op het spel staat is de uitgewerkte versie van die zorgen. Wetenschappelijk valt er vast het nodige op af te dingen, maar daarvoor ben ik als partieel gevormde slecht geëquipeerd.
Lees hem zelf, geniet, huiver of erger u. Het houdt u wakker.
Amersfoort, 23 november 2017.

 

 

Steun ons met een DONATIE